Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1521

Datum uitspraak2007-03-22
Datum gepubliceerd2007-08-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/3804 BESLU
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van een vooraanduiding voor haar benzinestation. Verweerder heeft op grond van de Richtlijn bewegwijzering de aanvraag geweigerd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, zelfs in het door hem gevoerde terughoudende beleid, niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren over te gaan tot plaatsing van de door eiseres verzochte aanduidingsborden. Beroep is gegrond.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage sector bestuursrecht derde afdeling, enkelvoudige kamer Reg. nr. AWB 06/3804 BESLU UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak in het geding tussen [A B.V.], gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres, en de Minister van Verkeer en Waterstaat, verweerder. I. Ontstaan en loop van het geding Eiseres heeft bij verweerder een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van een vooraanduiding voor haar benzinestation te Wassenaar aan de Rijksweg N44. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Tevens heeft eiseres verzocht om een voorlopige voorziening. Het verzoek om een voorlopige voorziening is bij uitspraak van 27 februari 2006 (AWB 05/9165 BESLU) afgewezen. Bij besluit van 17 maart 2006 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld. De zaak is op 1 maart 2007 ter zitting behandeld. Namens eiseres is verschenen mevrouw [...], bijgestaan door mr. S. Luyt, advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.S. de Waal en [...]. II. Motivering 1. Ter beoordeling staat of het bestreden besluit van 17 maart 2006 in rechte stand kan houden. 1.1 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat op grond van het gevoerde beleid (de Richtlijn bewegwijzering) voor voorzieningen als het bedrijf van eiseres geldt dat naar de inrit niet wordt verwezen, tenzij dat vanuit het oogpunt van de verkeersveiligheid gewenst is. Verweerder stelt dat niet is gebleken dat de veiligheid ter plaatse zodanig in geding is dat tot aanduiding van het bedrijf van eiseres moet worden overgegaan. Er is volgens verweerder voorts geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel. 1.2 Eiseres brengt, kort en zakelijk weergegeven, in beroep het volgende naar voren. Volgens eiseres betekent paragraaf 2.3.7 van de Richtlijn bewegwijzering niet dat in beginsel niet wordt verwezen, tenzij dit uit het oogpunt van verkeersveiligheid gewenst is. Verweerder heeft het doel van de genoemde richtlijn, te weten de veilige geleiding van de weggebruiker naar de plaats van bestemming, buiten beschouwing gelaten. Verweerder heeft bij zijn beslissing onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheden ter plaatse. Voorts is volgens eiseres sprake van strijd met het zorgvuldigheids- en gelijkheidsbeginsel doordat langs de N44 tal van vooraanduidingen staan en stonden, ook op weggedeelten waar de maximumsnelheid 50 km/uur bedraagt. 2. De rechtbank overweegt als volgt. 2.1 Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) worden verkeerstekens en onderborden, die niet worden geplaatst of verwijderd krachtens een verkeersbesluit, geplaatst of verwijderd door de zorg van het openbaar lichaam dat het beheer heeft over de weg of, indien geen openbaar lichaam het beheer heeft, door de zorg van de eigenaar van de weg. 2.2 Verweerder is beheerder van het weggedeelte waaraan het benzinestation van eiseres is gelegen. 2.3 Aanvragen voor het plaatsen van aanduidingsborden worden door verweerder getoetst aan de Richtlijn bewegwijzering (hierna: de Richtlijn), vastgesteld op 29 juni 2005 (Stcrt. 2005, nr. 133). De Richtlijn bevat informatie over de bewegwijzering op alle wegen die in beheer zijn bij Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen. Het doel van de bewegwijzering is het met de grootst mogelijke zekerheid en veiligheid geleiden van de weggebruiker naar zijn bestemming. 2.4 In hoofdstuk 2 van de Richtlijn is het Aanduidingenbeleid neergelegd. Paragraaf 2.3.7 ziet op aanduidingen van voorzieningen voor weggebruikers. Voorzieningen die eventueel aangeduid kunnen worden zijn parkeerplaatsen, tankstations, restaurants en logiesaccommodaties. 2.5 Tussen partijen is niet in geding dat de Rijksweg N44 op grond van de Richtlijn de status van gebiedsontsluitingsweg heeft. Voor gebiedsontsluitingswegen binnen de bebouwde kom bepaalt paragraaf 2.3.7 van de Richtlijn het volgende: 'Binnen de bebouwde kom kan, indien gewenst vanuit de verkeersveiligheid, naar de inrit van een voorziening verwezen worden.' 2.6 Het benzinestation van eiseres is gelegen langs de N44 in de bebouwde kom van Wassenaar aan de Rijksstraatweg 447. De N44 is in het rapport Categorieën van Wegen (Rijkswaterstaat 2001) aangeduid als gebiedsontsluitingsweg. Ter plaatse geldt een maximumsnelheid van 50 km/uur. Gegeven de situering van het benzinestation als in het voorgaande omschreven dient de rechtbank te beoordelen of verweerder conform zijn beleid ter zake, neergelegd in paragraaf 2.3.7 van de Richtlijn, in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat vanuit het oogpunt van de verkeersveiligheid geen grond bestond om tot aanduiding van het benzinestation over te gaan. Aan verweerder komt bij de beoordeling van het gewicht van de verkeersveiligheid in de gegeven situering van het benzinestation van eiseres een ruime mate van beleidsvrijheid toe, zodat verweerders beslissing ter zake door de rechtbank met de nodige terughoudendheid moet worden getoetst. 2.7 In het bestreden besluit is door verweerder overwogen dat het benzinestation van eiseres niet zodanig aan het zicht van de weggebruiker, komende vanuit de richting Den Haag Centrum en gaande in de richting Leiden, is onttrokken door de flauwe bocht in de weg en de aanwezige bebouwing ter plaatse dat het niet zichtbaar zou zijn. Voorts heeft verweerder overwogen dat zich op het weggedeelte ter plaatse van het benzinestation niet beduidend meer ongevallen hebben voorgedaan dan op aangrenzende weggedeelten, terwijl genoemd weggedeelte evenmin als een zogeheten 'black spot' (zes of meer ongevallen met een slachtoffer in drie jaren) bekend staat. 2.8 Hoewel de rechtbank het in paragraaf 2.3.7 neergelegde beleid niet onredelijk acht, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank bij de concrete toepassing daarvan in het onderhavige geval op grond van de hem ter beschikking staande gegevens in redelijkheid niet tot het oordeel kunnen komen dat plaatsing van een aanduidingsbord vanuit de verkeersveiligheid niet gewenst is. Terwijl paragraaf 2.3.7 van de Richtlijn inhoudt dat verwezen kan worden naar de inrit van een voorziening indien dat vanuit de verkeersveiligheid gewenst is (ja, mits), hanteert verweerder de meer stringente maatstaf dat naar de inrit van een voorziening niet wordt verwezen, tenzij dit vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid gewenst is (nee, tenzij). Verweerder heeft dit beleid ter zitting gemotiveerd met het streven naar het voorkómen van wildgroei in aanduidingen op wegwijzers, verkeersborden en dergelijke. Teveel aanduidingen langs de wegen verminderen de vlotte verkeersgeleiding en kunnen gevaarlijke situaties op de weg veroorzaken. Dit betoog acht de rechtbank op zichzelf genomen juist, al tekent zij daarbij wel aan dat daarbij van situatie tot situatie moet worden beoordeeld of het hier geschetste gevaar zich voordoet. Als dat in een concrete situatie het geval is, is terughoudendheid bij het plaatsen van nog meer aanduidingen goed verdedigbaar. Ten aanzien van het benzinestation van eiseres doet zich evenwel de omgekeerde situatie voor, waarin door het ontbreken van de door eiseres al vele jaren nagestreefde aanduiding van haar benzinestation regelmatig gevaarlijke verkeerssituaties ontstaan. 2.9 Bij de beoordeling van de situatie is ook verweerder uitgegaan van het gemotoriseerde verkeer van Den Haag Centrum via Marlot in de richting van Wassenaar, Leiden en Amsterdam. De rechtbank stelt ten aanzien van dit wegvak op grond van de zich in het dossier bevindende gedingstukken het volgende vast: 1. Het benzinestation van eiseres is thans het enige langs de N44; het is tevens het eerste benzinestation dat het gemotoriseerde verkeer komend vanuit Den Haag Centrum tegenkomt. 2. Het benzinestation van eiseres is gelegen aan het wegvak tussen het kruispunt Den Deyl en de kruising nabij het Rozenplein, waar de N44 overgaat in de A44. Na het kruispunt Den Deyl verloopt de weg met twee rijstroken naar links ter vermijding van de aan de rechterzijde ter plaatse aanwezige bebouwing. Door dit wegverloop is het benzinestation van eiseres, dat zich geheel binnen de bebouwing aan de rechterzijde van de weg bevindt, zelfs vanaf de linkerrijstrook voor een automobilist slecht te zien. Door eiseres is onweersproken aangevoerd dat zich met enige regelmaat ter hoogte van haar benzinestation gevaarlijke verkeerssituaties voordoen van automobilisten die het station te laat hebben opgemerkt en via een gevaarlijke manoeuvre, soms achteruit rijdend door de uitrit, alsnog het station bereiken. 3. Op het wegvak waar de verzochte aanduiding zou moeten worden geplaatst (op 150 m en 2 km voor de inrit van het benzinestation van eiseres) is geen sprake van wildgroei aan wegwijzers en verkeersborden. Alleen bij de nadering van het kruispunt Den Deyl is sprake van een toename van het aantal wegwijzers ten behoeve van het rechtdoor gaande en het links- of rechtsafslaande verkeer. Deze aanduidingen gaan niet de grenzen te buiten van hetgeen een automobilist bij de nadering van een dergelijke met verkeerslichten beveiligde kruising mag verwachten. 2.10 De rechtbank is, na vaststelling en beoordeling van de in het voorgaande gereleveerde feiten, van oordeel dat verweerder, zelfs in het door hem gevoerde terughoudende beleid, niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren over te gaan tot plaatsing van de door eiseres verzochte aanduidingsborden. Verweerder heeft bij zijn beslissing uit het oog verloren dat het beginsel 'voorkomen is beter' ook in de sfeer van de verkeersveiligheid bij een slecht zichtbare wegvoorziening als die van eiseres voorop dient te staan. Verweerder heeft daarom met zijn verwijzing naar het gegeven dat zich ter plaatse niet bovenmatig veel ongevallen hebben voorgedaan, terwijl evenmin sprake is van een 'black spot', geen draagkrachtige motivering gegeven voor zijn oordeel dat niet is gebleken dat de verkeersveiligheid ter plaatse zodanig in het geding is dat tot aanduiding van het bedrijf van eiseres dient te worden overgegaan. Verweerder laat als wegbeheerder door zijn besluit een uit het oogpunt van de verkeersveiligheid risicovolle situatie voortbestaan, terwijl daarin door een relatief simpele maatregel, het plaatsen van twee aanduidingsborden, kan worden voorzien. 2.11 Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit zal worden vernietigd en verweerder zal worden opgedragen om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. 2.12 De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten voor een bedrag van € 644,--, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te weten het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting, 2 punten met een waarde van € 322,--, worden toegekend. III. Beslissing De Rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: verklaart het beroep tegen het besluit van 17 maart 2006 gegrond; vernietigt het bestreden besluit; draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Verkeer en Waterstaat) als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden; bepaalt dat voornoemde rechtspersoon aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 281,--, vergoedt. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Aldus gegeven door mr. J.W.H.B. Sentrop en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2007, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.G. Ligthart.